Het Kwakjeswater

Het Kwakjeswater

1928 – Susanna

Het Kwakjeswater

‘Kie-ow’, ‘kie-ow’, brutaal scheerde een zwartkopmeeuw vlak over de tent waar Susanna brood aan het klaarmaken was. ‘Daan’, riep ze gehaast, ‘weet je waar de meisjes zitten?’ ‘Kyow’, ‘kyow’, een aantal zilvermeeuwen volgden hem in zijn kielzog. ‘Ga ze eens gauw halen. We gaan vader zometeen zijn brood brengen en samen picknicken.’ Vader zat al de hele ochtend bij het Kwakjeswater, een grote ondiepe duinpoel, waar hij schetsen maakte voor een nieuw doek.

Even later liepen ze door de ‘Ronde Wei’, een loofbos met jonge elzen en wilgen tussen de Dijkweg en de duinen, naar de grote poel. Het was een heerlijke wandeling. De kinderen deden als altijd een wedstrijdje in het herkennen van vogels. Er waren enkele houtduiven: ’Roe koeoe koe’, ’roe koeoe koe’ en ook een koekoek, die kenden ze allemaal, want hij riep zijn eigen naam: ‘Koe-koe’, ‘koe-koe’.

In de verte klonk opeens het geluid van een bosuiltje: ’Hoeoeoe, hoe hoe hoe, hoeoeoeoe’. ‘Een spook’, riep Siem opgewonden, ‘dat moeten we vader vertellen!’ Hoe dichter ze de duinpoel naderden, hoe luider de kakofonie aanzwol. ‘Tsjie-wie’; ‘tsjek’, ‘tsjak’ ‘whrieie’; ‘pink pink’, ‘tjsoek tsjoek’, ‘tsrie’. Toen ze vader zagen, begonnen ze te rennen en riepen ze in koor: ‘Vader, vader, we hebben het bosspook gehoord’.